Het pachtersoproer was een opstandige beweging in de achtiende eeuw. De oorsprong van het oproer ligt in de verslechtering en teruggang van de economie in de jaren 40 van de achtiende eeuw. De oproeren werden vooral veroorzaakt door de hoge belastingtarieven die de pachters vroegen. De overheid in de Republiek haalde namelijk vaak niet zelf belasting op, maar verpachtte het innen ervan aan particulieren. Zo’n belastingpachter betaalde de overheid een van tevoren vastgesteld bedrag, en alles wat hij verder aan belasting inde, was voor hemzelf. De overheid wist precies wat zij aan inkomsten hiervan kon verwachten. De overheid hoefde hierdoor ook maar over een klein ambtenarenapparaat te beschikken.
Het pachtbedrag was vaak hoog, omdat verschillende pachters tegen elkaar op boden. Veel inwoners van de Republiek ergerden zich aan de relatief hoge belastingsommen die hierdoor op producten werden geheven. De economische neergang na 1740, de Oostenrijkse Successieoorlog in combinatie met de stijgende belastingen leidde tot de eerste opstanden. Het pachtersoproer begin op 17 maart 1748 in Groningen en later ook naar andere steden.
Op 18 jui 1748 slaan de pachtersoproeren over naar de stad Leiden. Het eerste slachtoffer is Leendert Stipriaan, een herbergier en bewoner van het huis met een uithangschild waarop drie haringen staan. Het stond aan de Nieuwe Rijn bij de Visbrug. Stipriaan is behalve herbergier ook pachter van het brandhout van Leiden en Rijnlands en krijgt in die functie moeilijkheden. Hij heeft een grote partij hout, die aangevoerd was door Friese boeren, veel te hoog aangeslagen, om op die manier veel geld te innen. Omdat de Friezen deze kosten te hoog vinden, doen zij de partij aan de pachter over. Hierdoor wordt de voorraad van Stipriaan wel erg groot en hij besluit dan ook, het hout tegen een lage prijs te verkopen. De kopers eisen echter, dat het hout verkocht wordt, zonder dat daarop belasting wordt geheven. Stipriaan weigert dit te doen, waarop jongens steentjes beginnen te gooien tegen de ruiten van zijn huis. Hij roept daarna de hulp van het stadsbestuur in en zijn pand wordt door een achttal soldaten bewaakt. Maar de menigte voor het huis blijft maar groeien.
Als de eerste stenen naar de soldaten gegooid worden, moeten deze afdruipen. Daarmee begint om twee uur de aanval op het pachtershuis. In korte tijd wordt de inboedel volledig vernield, alles wat draagbaar is, het huis uitgesleept en in de Nieuwe Rijn gegooid. Het water in de gracht is na afloop nauwelijks meer te zien. Alleen een bijbel die men in het raamkozijn had gelegd, blijft gespaard. Als om vier uur een versterkte groep soldaten aankomt, treffen deze mannen slechts twee bejaarden in dit van binnen bijna volledig vernielde huis aan. Het pand wordt dan dichtgespijkerd en verder door soldaten bewaakt.
Intussen zijn de bakkers en andere winkeliers zo bang geworden voor dit geweld, dat zij op hun etenswaren geen belasting durven vragen. Een enorme toeloop op de winkels heeft tot gevolg, dat het brood tegen de avond volledig is uitverkocht.
Na het succes in het huis van Stipriaan, gaat een menigte naar de woning van de grootste pachter van Leiden, Comelis van der Cock. Ook daar begint het geweld met het ingooien van de ruiten, maar ondertussen arriveren soldaten. En nog meer pachters worden het slachtoffer, ook de dagen daarna blijft het onrustig. Van de kant van de stedelijke overheid wordt weinig gedaan om de orde te herstellen.
Uiteindelijk wordt de rust in de stad hersteld door de mededeling dat besloten was ‘om alle pachten te vernietigen’. Dit besluit zal overal in den lande navolging krijgen. Kort daarna is de inning van alle belastingen door de overheid een feit en wordt overal in het land door de overheid een belastingdienst opgetuigd.
Bronnen: